Met Ruud van Romburg en mr Murphy
Noordpolderzijl onhaalbaar. Dat betekent vertrek vanuit Lauwersoog. Ik doe ’s morgens nog wat boodschappen en tref Ruud op de steiger als ik terug kom. We moeten een mooie plek om droog te vallen zoeken, want de inlaat van de koelwaterleiding zit verstopt. Als ik de boot op het goede oor droog laat vallen kan ik er mooi bij. Dan moet ik wel zandwad hebben, anders zakken we weg in de prut. Zandwad vind je onder de eilanden, de wind zit in het oosten, dus we gaan naar Schier. Naast de jachthavendam daar zijn prima droogvalstekken.
Het wordt een lekker zeiltochtje. Ruud is volleerd platbodemmaat, ik hoef heb vrijwel niets uit te leggen. De gesprekjes zijn kort maar niet onaangenaam.
We komen te vroeg, nog voor hoog, aan op Schier. Dus maar de haven ingevaren. “Boodschappenstop!” roep ik tegen de havenmeester. Die roept dat we buitenom moeten gaan liggen. Maar daar ligt bagger. Om het hoekje van de steiger zijn zes mensen verwoed aan het proberen om een Cornish Crabber los te krijgen. Als wij er omheen varen raken we ook vast. Geen probleem. Lijntje om een paal en wachten op het water. Het Crabbervolk wil snel weg. Na lang martelen komen ze los. Even later wij ook, en kunnen we aanleggen aan de steiger. Daar wacht ons een babbel met mijn oud-collega Louis, die kon bevestigen dat de zandplaten in de buurt van Simonszand (zie log vorige etappe) inderdaad heel slecht gekarteerd zijn.
Na passagieren in het dorp terug naar de boot om een droogvalplekje op te zoeken. Meteen gevonden na het losgooien, want we zaten meteen weer vast in de prut. Dan maar op 10 meter afstand van de steiger de koelwaterinlaat ontstoppen.
Na een paar uur staat de Rackert op zijn kiel en kunnen we de inlaat inspecteren. Vol zand. Met een schroevendraaier halen we er zo veel mogelijk uit, maar we voelen dat het zand ook verderop zit. Vanuit het ruim de hele leiding vanaf de inlaat tot de koelwaterpomp losgemonteerd en alle onderdelen met veel gepruts ontdaan van zand. Dat was een flink uurtje rommelen in goede samenwerking. Daarna (scheef) koken, eten en alvast een paar uur pitten, want we kunnen pas met hoogwater weer van dit plekje af.
Om 3 uur ’s nachts komen we los. We varen de Rackert de haven in en meren af aan de binnenkant van de buitensteiger. Maar ook daar prut. Met puntje hoogwater kunnen we maar net bij de kant komen. Dat betekent dat we de volgende dag ook pas weer met puntje hoog weg kunnen, en dat wil ik niet. We verkennen te voet de jachthaven, vinden een lege box en varen de Rackert daarnaartoe. Tijdens het varen ontdek ik dat er nog steeds geen koelwater door de uitlaat komt. Shit, dikke shit. Dan maar slapen.
De volgende ochtend word ik alleen wakker. Ruud is weg, maar heeft wel al zijn spullen weer ingepakt. Even later komt Ruud aan boord om me te vertellen dat hij het niet zit zitten om nog verder te varen. Met het vooruitzicht van nog een dag prutsen aan een verstopte koelwaterleiding kan ik hem geen ongelijk geven. Ruud pakt de veerboot.
Ik loop naar het havengebouw. Daar staan een paar schippers de situatie te bespreken. Doodtij, en vanwege de harde oostenwind van de afgelopen dagen 50 centimeter verlaging. Dat betekent dat de Reegeul van en naar de jachthaven alleen bevaarbaar is voor schepen met minder dan 50 cm diepgang. Vast op Schier, met een verstopte koelwaterleiding.
De havenmeester komt me vertellen dat de eigenaar van de box met hoogwater binnenkomt. Ik moet dus verhalen. Met hulp van een motorbootschipper vaar ik de Rackert naar een plekje naast een zeeschouw. De schipper en zijn vrouw blijken rustige, vriendelijke mensen.
Het ruim weer open en de volgende episode van het ontzanden, van de koelwaterpomp naar het motorblok. Alles blijkt vol te zitten, alles is maar lastig zandvrij te krijgen. Maar het lukt me wel. De inlaat op het motorblok krijg ik zandvrij, maar de inlaat op de kop van de motor, bij de thermostaat, is onbereikbaar. De grote bronzen bout die de thermostaat op zijn plek houdt moet er af. Daar heb ik speciaal steeksleuteltje 32 voor gekocht, maar het lukt me niet, ondanks deciliters kruipolie. Omstanders komen me te hulp en proberen het met geweld. Zonder resultaat. “Je moet naar Lauwersoog, daar zit Reint, die kan je helpen” zegt de havenmeester. Ik bekijk de weersverwachtingen. Morgen is de Reegeul weer bevaarbaar, windje uit het westen: dat moet lukken, want dan heb ik de half-gekoelde motor alleen maar nodig voor haventje-uit-haventje-in. Op naar Reint!
Met een nadere blik op de Windfinder concludeer ik dat het verderop in de week geen pretje wordt om via het wad terug te varen naar Texel. Aanhoudend zuidwest 6, veel regen en af en toe onweer. Per SMS vraag ik Heleen, de opstapster voor de vierde etappe, of zij het er mee eens is dat we het lange indewindse rak via de Friese binnenwateren gaan doen. “Dat is ook leuk.”, smst Heleen terug.
Na het eten loop ik het dorp in, met zin in een leuke babbel. Ik weet niet beter of je moet dan bij de Toxbar zijn. In mijn studentenjaren ben ik heel vaak op Schier geweest, en was de Tox de plek waar je altijd gezelligheid kon vinden. Maar nu, in de staart van het hoogseizoen, is de Tox leeg. Ik drink twee biertjes zonder goed gezelschap, loop weer naar de haven en ga slapen.
De volgende ochtend drink ik koffie met de buren. De schouwschipper biedt me een sleep aan naar Lauwersoog. Die aanvaard ik graag. We vertrekken om vier uur, dus ik heb nog tijd voor boodschappen en de laatste poging om de thermostaat zandvrij te maken. Als ik dat probeer rolt een kniestukje in de kiel onder de motor. Onbereikbaar. Dat kniestukje is een uniek, essentieel onderdeel van het koelsysteem. Dateert uit de jaren vijftig, dus een vervanger is waarschijnlijk alleen bij de vakdealer te krijgen.. Op dat moment realiseer ik me dat ik niet alleen ben. Mr Murphy, van Murphy’s law, is al een paar dagen aan boord. Alles wat mis kan gaan gaat mis.
De schouwschipper wil me niet langszij nemen bij het uitvaren van de haven, dus ik hang aan de sleeptros als een jacht dat van bakboord komt wel de schouw, maar niet de sleep ziet. Ik voorkom tenauwernood een aanvaring door de puts overboord te gooien. Lag al klaar, met de lijn om een bolder, voor dit soort gevallen. Murphy kijkt sip: dit ging niet mis.
Anderhalf uur later varen we de haven van Lauwersoog binnen. Weer wil de schouwschipper me niet langszij nemen, dus ik gooi los op een moment dat ik een mooi gangetje heb om zachtjes tegen de golfbreker aan te meren. Verkeerd gegokt, de gang loopt te snel uit de boot zodat ik op een meter of tien van de golfbreker tot stilstand kom. Op een voortstuwingsloos schip. Murphy kijkt zeer tevreden. En dan hoor ik TOET. Een joekel van een reddingboot wil aanleggen aan de golfbreker en ik dobber in de weg. Murphy glimlacht smalend. Ik gooi het ruim open om de motor te starten maar ik krijg het kreng niet aan de praat. Murphy ligt achter in de kuip te schaterlachen. De redding komt van de KNRM. Die werpen een lijn naar mij en brengen het andere eind naar de golfbreker, waar inmiddels al verschillende toeschouwers verzameld zijn. Die trekken mij naar de kant. Ik leg aan en start moeiteloos de motor. Murphy heeft de Rackert verlaten. Ik vaar de boot om naar een plekkie voor de nacht. Koken, eten, mijmeren en vroeg naar bed.
De volgende dag sta ik om half negen scherp op de stoep van de coöperatie. Ik vraag waar ik Reint kan vinden. Ik krijg zijn nummer en kom te weten dat hij op Schiermonnikoog zit. Toch nog een Murphy-streek.. Als ik geluk heb heeft Reint de laatste boot en kan hij nog even bij de Rackert komen kijken. Dus daar wachten we dan maar de hele dag op. Ik gebruik deze tijd om de ruimen van de Rackert eens uitgebreid zoutvrij te maken.
Om vijf uur krijg ik telefoon. Heleen is in Lauwersoog, maar ze kan me niet vinden. Etappe vier is begonnen..